vorige pagina<<<p6>>>volgende pagina
Baldabiou was de man die twintig jaar eerder het dorp was binnengekomen, rechtstreeks naar het kantoor van de burgemeester was gegaan, zonder aankondiging was binnengekomen, een zonsondergangkleurige zijden sjaal op zijn bureau had gelegd en hem had gevraagd: Weet U wat dit is? Dames kleding. Fout. Herenkleding: geld. De burgemeester liet hem eruit gooien. Hij bouwde een spinnerij aan de rivier, een schuur voor het kweken van wormen, dicht bij de bossen, en een kleine kerk gewijd aan Sant’Agnese, op het kruispunt van de weg naar Vivier. Hij huurde ongeveer dertig arbeiders in, stuurde een mysterieuze houten machine uit Italië, alle wielen en versnellingen, en zei zeven maanden lang niets. Daarna keerde hij terug naar de burgemeester en legde dertigduizend frank op grote bankbiljetten, netjes gerangschikt op het bureau. “Weet je wat dit zijn?” “Bankbiljetten.” “Fout. Het zijn bewijzen dat U een eikel bent.” Daarna nam hij ze terug, stopte ze in zijn tas en begon te vertrekken. De burgemeester hield hem tegen. “Wat (zum Teufel/in hemelsnaam) moet ik doen?” Niets: en u wordt de burgemeester van een rijk dorp. Vijf jaar later had Lavilledieu zeven spinnerijen en was het een van de belangrijkste Europese centra voor de kweek van zijderupsen en het spinnen van zijde geworden. Het was niet allemaal eigendom van Baldabiou. Andere notabelen en landeigenaren in het gebied waren hem gevolgd op dat merkwaardige zakelijke avontuur. Aan elk had Baldabiou zonder enig probleem de geheimen van de handel onthuld, wat hem veel meer vermaakte dan veel geld verdienen. Anderen iets leren. En geheimen hebben te vertellen. Hij was zo’n man.
Baldabiou era l’uomo che vent’anni prima era entrato in paese, aveva puntato diritto all’ufficio del sindaco, era entrato senza farsi annunciare, gli aveva appongiato sulla scrivania uns sciarpa di seta color tramonto, e gli aveva chiesto: Sapete cos’è questa? Roba da donna. Sbagliato. Roba da uomini: denaro. Il sindaco lo fece sbattere fuori. Lui costruì una filanda, giὺ al fiume, un capannone per l’allevamento di bachi, a ridosso del bosco,e una chiesetta dedicata a Sant’Agnese, all’incrocio della strada per Vivier. Assunse una trentina di lavoranti, fece arrivare dall’Italia una misteriosa macchine di legno, tutta ruote e ingrannagi, e non disse piὺ nulla per sette mesi. Poi tornò dal sindaco, apoggiandogli sulla scrivania, ben ordinati, trentamila franchi in banconote di grosso taglio. “Sapete cosa sono questi?” “Soldi.” “Sbagliato. Sono la prova che voi siete in coglione. ” Poi li riprese, li infilò nella borsa e fece per andarsene. Il sindaco lo fermò. “Cosa diavolo dovrei fare?” “Niente: e sarete il sindaco di un paese ricco.” Cinque anni dopo Lavilledieu aveva sette filande ed era diventato uno dei principali centri europei di bachicoltura e filatura della seta. Non era tutto proprietà di Baldabiou. Altri notabili e prorietari terrieri della zona l’avevano seguito in quella curiosa avventura imprenditoriale. A ciascuno, Baldabiou aveva svelato, senza problemi, i segreti del mestiere, Questo lo divertiva molto piὺ che fare soldi a palate. Insegnare. E avere segreti da raccontare. Era un uomo fatto così.