vorige pagina<<<p7>>>volgende pagina
Baldabiou was ook de man die acht jaar eerder het leven van Hervé Joncour had veranderd. Dat waren de tijden dat de eerste epidemieën de Europese productie van wormeieren begonnen te beïnvloeden. Zonder verwarring had Baldabiou de situatie bestudeerd en was tot de conclusie gekomen dat het probleem niet moest worden opgelost, maar omzeild. Hij had een idee, hij miste de juiste man. Hij realiseerde zich dat hij hem had gevonden toen hij Hervé Joncour voorbij het café van Verdun zag passeren, elegant in zijn uniform als infanterieluitenant en trots op zijn gang als soldaat met verlof. Hij was toen 24. Baldabiou nodigde hem uit bij hem thuis, keek naar een atlas vol exotische namen voor zich en zei tegen hem: Gefeliciteerd! Je hebt eindelijk serieus werk gevonden, jongen. Hervé Joncour luisterde naar een heel verhaal over wormen, eieren, piramides en reizen per schip. Dan zei hij: Over twee dagen is mijn verlof afgelopen, ik moet terug naar Parijs. “Dat wilde mijn vader”. “Het is geen probleem”. Hij nam Hervé Joncour en bracht hem naar zijn vader. Weet je wie dit is, vroeg hij na zijn kantoor te zijn binnengegaan zonder aankondiging. Mijn zoon. Kijk beter. De burgemeester liet zich tegen de achterkant van zijn leren fauteuil gaan en begon te zweten. Mijn zoon Hervé, die over twee dagen naar Parijs terugkeert. Waar hem een schitterende carrière in ons leger wacht, als God en Sint Agnes dat willen. “Exact. Behalve dat God ergens anders bezig is en Saint Agnes het leger verafschuwt.” Een maand later vertrok Hervé Joncour naar Egypte. Hij reisde op een schip genaamd Adel. In de hutten kon je de geur van de keuken ruiken, er was een Engelsman die zei dat hij in Waterloo had gevochten, op de avond van de derde dag zagen ze dolfijnen schijnen als dronken golven aan de horizon, bij de roulette kwamen er steeds 16 uit. Twee maanden later kwam hij terug – op de eerste zondag van april, op tijd voor de grote mis – met duizenden eieren tussen de watten in twee grote houten kisten. Hij had veel te vertellen. Maar wat Baldabiou tegen hem zei toen ze alleen waren, was: vertel me over de dolfijnen. Dolfijnen? Van toen je ze zag. Dit was Baldabiou. Niemand wist hoe oud hij was.
Baldabiou era, anche, l’uomo che otto anni prima avveva cambiato la vita di Hervé Joncour. Erano i tempi in cui le prime epidemie avevano inizitao a intaccare la produzione europea di uova di baco. Senza scomporsi, Baldabiou aveva studiato la situazione ed era giunto alla conclusione che il problema non andava risolto, ma aggirato. Aveva un’idea, gli mancava l’uomo giusto. Si accorse di averlo trovate quando vide Hervé Joncour passare davanti al caffè di Verdun, elegante nella sua divisa sa sottotenente di fanteria e fiero nella sua andatura da militaire in licenza. Aveva 24 anni, allora. Baldabiou lo invitò a casa sua, gli squadernò davanti un atlante pieno di nomi esotici e gli disse: Congratulazioni! Hai finalmente trovato un lavoro serio, ragazzo. Hervé Joncour stette a sentire tutta una storia che parlava di bachi, di uova, di Piramidie di viaggi in nave. Poi disse: “Non posso”. “Perché?” “Fra due giorni mi finische la licenza, devo tornare a Parigi.” “Carriere militare?” “Sì. Così ha voluto mio padre.” Non è un problema. Prese Hervé Joncour e lo portò dal padre. chi è questo? Sapete chi è questo?, gli chiese dopo essere entrato nel suo studio senza farsi annunciare. Mio figlio. Guardate meglio. Il sindaco si lasciò andare contro lo schienale della sua poltrona in pelle, incominciando a sudare. Mio figlio Hervé, che fra due giorni tornerà a Parigi. Dove lo attende una brillante carriera nel nostro esercito, se Dio e Sant’Agnese vorrano. “Esatto. Solo che Dio è occupato altrove e Sant’Agnese deteta i militari.” Un mese dopo Hervé Joncour partì per l’Egitto. Viaggiò su una nave che si chiamanva Adel. Nelle cabine arrivava l’odore di cucina, c’era un inglese, che diceva di aver combattuto a Waterloo, la sera del terzo giorno videro dei delfini lucciare all’orizzonte come onde ubriache, alla roulette veniva fuori sempre il sedici. Tornò due mesi dopo – la prima domenica di aprile, in tempo per la Messa grande – con migliaia di uovs tenute tra la bambagia in due grandi scatole di legno. Aveva un sacco di cose da raccontare. Ma quel che gli disse Baldabiou, quando rimasero soli, fu: Dimmi dei delfini. Dei delfini? Di quando li hai visti. Questa era Baldabiou. Nessuno sapeva quanto anni avesse.